Reclassering begint met thuisloosheid
Voor veel gedetineerden eindigt een verblijf in de gevangenis zonder dak boven het hoofd. Velen verliezen woonst en sociaal netwerk tijdens de detentie. Een nieuwe woonst en de opbouw van een nieuw sociaal netwerk vanuit de gevangenis blijkt voor velen problematisch. Dit heeft wel verregaande gevolgen voor de betreffende gedetineerde zelf. Een dak boven het hoofd is een basisvoorwaarde voor een menswaardig bestaan, het recht op wonen is niet zomaar een sociaal grondrecht.
Thuisloosheid na detentie blijkt een bepalende factor voor recidive. Een aantal structurele problemen maakt dat velen de vicieuze cirkel “van de bak naar de straat” niet kunnen doorbreken .
Ondanks het belang van deze problematiek krijgt het voorkomen en aanpakken van thuisloosheid na detentie in België weinig of geen beleidsaandacht. Ook in de praktijk van het reclasseringswerk en de hulpverlening staat dit thema nog te vaak in de marge.
Na de vrijlating kan niet iedereen terugkeren naar de woonsituatie zoals die was voor de detentie. Detentie is een extreme vorm van sociale uitsluiting: een letterlijk uitsluiten van deelname aan de samenleving en van toegang tot hulpbronnen die je ondersteunen om volwaardig te participeren aan de samenleving.
Als gedetineerde verlies je inkomen en bovendien gaat een veroordeling meestal gepaard met bijkomende kosten zoals gerechtskosten en erelonen. En het aanhouden van een woning is ook niet houdbaar (terug betalen van een woonkrediet of betalen van huur).
Een inkomen in de gevangenis verwerven is voor velen cruciaal. Gevangenisarbeid is voorzien doch niet voor iedereen voorhanden (de werkloosheid loopt soms op tot 70%). Het inkomen uit penitentiaire arbeid is ontoereikend en schommelt, afhankelijk van de gevangenis en het werk, rond 1 euro per uur. Dit is ruim onvoldoende om schulden af te lossen, laat staan om een nieuw startkapitaal te kunnen opbouwen om zich na vrijlating terug te kunnen installeren. Arbeidsprestaties in de gevangenis tellen niet mee voor de pensioenberekening en onvrijwillige werkloosheid binnen de muren (.be) leidt niet tot één of andere vergoeding. Als gedetineerde worden de rechten die betrokkene zou hebben als vrij burger vrijwel volledig opgeschort. Dit wil zeggen dat de gevolgen tijdens en na de detentie nog lang naslepen. Vaak verliezen gedetineerden hun hoofdverblijfplaats en indien men vrij gaat moet men starten bij allerlei officiële instanties om de administratieve papierwinkel weer op orde te krijgen. Ex-gedetineerden worden maar al te vaak van het kastje naar de muur gestuurd (denk hierbij aan de bevoegdheden twist tussen de OCMW’s)
Driegende thuisloosheid is vooral voor alleenstaanden en gedetineerden zonder ondersteunend netwerk een reëel probleem. Het vinden van een woonst is zonder hulp bijna niet te realiseren.
De detentie sluit letterlijk af van het maatschappelijk leven. Ook de rechtstreekse toegang tot hulpvoorzieningen in de samenleving wordt ontzegd. Enkel die voorzieningen die zelf een stap hebben gezet naar de gevangenis liggen binnen het bereik van de gedetineerden. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap zijn, via het Strategisch plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden de afgelopen jaren inspanningen gedaan om maatschappelijke voorzieningen binnen het bereik van gedetineerden te brengen. In de praktijk wordt echter een brede waaier aan dienstverlening ontzegd aan gedetineerden. Ook OCMW’s richten zich niet tot gedetineerden.
Het Belgische strafuitvoeringsbeleid houdt in dat iedere gedetineerde vervroegd kan vrij gaan. De vervroegde invrijheidsstelling is een “subjectief” recht: iedere gedetineerde komt hiervoor in aanmerking als hij aan een aantal voorwaarden voldoet, die door meerdere onafhankelijk van elkaar opererende subjectieve instanties goedgekeurd moeten worden (niet transparante handelingen, die vaak op willekeur lijken te berusten). Bij het formuleren van voorwaarden gekoppeld aan vervroegde invrijheidsstelling wordt een vorm van toezicht behouden en indien nodig kan men corrigerend optreden (lees hier terug achter de tralies zetten). Als dit voordelen (voor justitie en ter bescherming van de maatschappij) genoemd zouden kunnen worden, dan heeft deze medaille een keerzijde, in dit systeem is de datum waarop men vrij gaat niet met zekerheid voorspelbaar. Enkel degene die kiest voor “einde straf” weet precies wanneer de gevangenispoorten opengaan.
Net dat onvoorspelbare van de vrijlating wordt als één van de belangrijke pijnpunten in het zoeken naar stabiele huisvesting en werkzekerheid vanuit de gevangenis gezien. Het maakt het huren van een woning en het vinden van een arbeidsplaats quasi onmogelijk. Soms gaan gedetineerden anticiperend op hun vrijlating reeds een huurovereenkomst aan. Niet alleen de huurwaarborg, maar ook enkele maanden huur worden betaald voorafgaand aan de vrijlating. Ook doorstroming naar de thuislozenzorg wordt door de onduidelijke datum van vrijlating erg bemoeilijkt.
Gedetineerden met een straf van meer dan 3 jaar verschijnen voor de strafuitvoeringsrechtbank . Er wordt streng toegezien op het perspectief van sociale reïntegratie en de reclasseringsvooruitzichten en een sociaal plan dient te worden voorgelegd. Het beschikken over onderdak is één van de cruciale pijlers. Een vicieuze circel zonder perspectief wordt geopend, zonder perspectief geen vrijlating, terwijl er onvoldoende mogelijkheden en heel wat structurele problemen zijn waardoor velen deze voorwaarde niet kunnen invullen.
Echter alle betrokken actoren kennen de realiteit, maar het ontbreekt hen aan overleg tussen de strafuitvoeringsrechtbank en de sociale voorzieningen om hierop passende antwoorden te zoeken.
Langgestraften worden via de procedure van voorwaardelijke invrijheidsstelling welke de opmaak van een reclasseringsplan impliceert, aangezet om hun vrijlating voor te bereiden Maar ook de diensten van de gevangenis en van de gemeenschap worden via dit reclasseringsplan op hun verantwoordelijkheid aangesproken, ze dienen betrokkenen te ondersteunen bij de opmaak en opvulling ervan. De psycho – sociale dienst (PSD), spreekt gedetineerden hierop actief aan en ziet erop toe dat er een reclasseringsplan wordt uitgewerkt.
Voor kortgestraften bestaat deze hefboom voor reclassering niet. Het is ook niet verwonderlijk dat reïntegratie bij deze groep gedetineerden vaker misloopt.
Een onduidelijke vrijlatingdatum, geen financiële middelen, geen mogelijkheden om tijdens de detentie een startbudget op de bouwen, geschrapt uit het bevolkingsregister, geen plaats in een opvangcentrum, op de wachtlijst voor een sociale woning, …. Het is geen sinecure om de wereld in de gevangenis en die buiten de muren naadloos op elkaar te laten aansluiten. Het ontbreekt vandaag aan specifieke overgangs-
voorzieningen om de kloof tussen deze 2 werelden te overbruggen.
Misschien kan het regime van beperkte detentie een antwoord bieden. Dit systeem laat toe dat de gedetineerde overdag een inkomen kan verwerven en zodoende financiële reserves voor een huurwaarborg te verkennen en desgevallend een huurovereenkomst aan te gaan. Doch dit systeem is met ca. 150 beschikbare plaatsen niet uitgebouwd. Tijdens deze periode van beperkte detentie mag de gedetineerde geen contact hebben met andere gedetineerden en wordt zo uitgesloten van alle activiteiten in de gevangenis. Ook toegang tot PSD en andere diensten is beperkt, daar de gedetineerde tijdens de kantooruren buiten de gevangenis verblijft. En omdat de gedetineerde nog op “rol” van de gevangenis staat zijn ook in de gewone maatschappij de meeste diensten uitgesloten.
Het schoentje knelt op tal van vakken. Thuisloosheid na detentie voorkomen vraagt daarom ingrijpen in het justitieel en sociaal beleid. Een eerste analyse leidt tot de volgende aanbevelingen. Deze nemen beide werelden in het vizier en dienen steeds geconcretiseerd op het beleidsniveau (macro) op niveau van de betrokken organisaties en instellingen (meso) en op het niveau van het individu (micro).
1. Er dient een actief beleid opgevoerd te worden inzake sociaal-administratieve bescherming van
gedetineerden vraagt een coherente samenhangende en toegankelijke regelgeving waarin rechten behouden blijven. Daarnaast dient in elke gevangenis een proactief beleid gevoerd om schrapping uit het bevolkingsregister te voorkomen. De mogelijkheid van een referentieadres in de gevangenis moet onderzocht.
2. De kloof tussen de justitiële wereld en de sociale en hulpverleningsrealiteit moet overbrugd, zodat
problemen op het raakvlak in dialoog kunnen gebracht. Dit vraagt verbindingsfiguren en structurele
overlegkanalen tussen beiden.
3. Een wezenlijk kenmerk in de weg naar thuisloosheid is het wegvallen van bindingen. De detentie
moet er maximaal op gericht zijn om gedetineerden aansluiting te laten vinden bij formele en informele netwerken en voorzieningen in de samenleving.
4. Het recht op maatschappelijke dienstverlening mag niet ophouden aan de gevangenismuren. De
brede waaier aan OCMW dienstverlening moet dan ook in het bereik worden gebracht van gedetineerden en dit reeds bij aanvang van de detentie.
5. Het recht op wonen is een autonoom recht dat los staat van de strafrechtelijke situatie van de
betrokkene. Hulp dit recht invulling te geven mag niet aan justitiële prioriteiten verbonden worden.
6. De Basiswet gevangeniswezen gestoeld op een rechtenbenadering van gedetineerden dient met
prioriteit in uitvoering te worden gebracht. De bepalingen over de individuele detentieplanning zijn ook in het licht van deze thematiek cruciaal.
7. Het verbaast dat de pijler wonen niet is opgenomen in het Vlaamse Strategisch plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, hetgeen wijst op een gebrek aan oriëntatie binnen het Vlaams beleid.
8. Verbeteringsstrategieën en samenwerkingsverbanden tussen gevangeniswereld, thuislozenzorg en sociale huisvestingsmarkt. dit zowel lokaal als centraal.
9. Overleg tussen de actoren, de strafuitvoeringsrechtbank en de sociale voorzieningen om passende antwoorden te zoeken op het huisvestingsprobleem.
Thuisloosheid na detentie is een echt probleem, als specifieke maatregelen uitblijven kan worden verwacht dat dit probleem alleen maar groter wordt, alleen al gezien het stijgend aantal opsluitingen.