Strafinrichting
Basiswet gevangeniswezen 12 januari 2005 Wet Dupont
Een grote sprong vooruit in de rechten van de gedetineerden kwam er op 1 februari 2005 met de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden , ook wel bekend als de Wet Dupont , naar de persoon die jarenlang ijverde om ze verwezenlijkt te krijgen
De Wet is lijvig en omvat in totaal 180 artikels ; een volledig kader aangaande de interne rechtspositie van gedetineerden ,hun statuut als inwoner van de gevangenis . De externe rechtspositie ( duur van de straf ) , onderbreking en beëindiging van de detentie) werd toevertrouwd aan de Commissie Holsters.
De Basiswet is opgebouwd rond enkele van de meest actuele en algemene aanvaarde opvattingen omtrent de penitentiaire strafuitvoering, zoals de schadebeperking , normalisering , responsabilisering , respect voor de participatie van de gedetineerde .
Verdachten kunnen zich formeel beroepen op een vermoeden van onschuld .
Beklagrecht bestaat bij de Commissie van Toezicht en de Centrale Toezichtsraad.
De eerste Titel van de Wet definieert een aantal basisbegrippen , alvorens inTitel II over te gaan op een aantal algemene beginselen die de strafuitvoering op penitentiair vlak moeten beheersen . Hier worden voornamelijk een aantal principes naar voren geschoven waar het EHRM de laatste jaren al verschillende malen Europese lidstaten voor heeft moeten veroordelen ( o.a. omwille van het schenden van de menselijke waardigheid van de gevangene ) . Ook de CPT ( ter preventie van Foltering en Menswaardige Behandeling ) heeft hier al vaker negatieve rapporten over gepubliceerd .
Artikel 5 van de Basiswet verwijst daarom expliciet naar de eerbiediging van de waardigheid van de mens , en het maakt van het behoud en de groei van het zelfrespect van de gevangenen en zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid prioriteit .
Artikel 7 bepaalt dat er geen andere politieke , burgerlijke , sociale en economische beperkingen aan de gevangenen mogen worden opgelegd dan deze die uit zijn veroordeling voortvloeien en door de Wet worden bepaald . Ook wordt er een zeer terecht onderscheid aangebracht in de penitentiaire behandeling van de verdachten ( die onschuldig worden geacht tot het tegendeel is bewezen ) en definitief veroordeelden . De Wet stelt de beperking van de detentieschade als beginsel voorop en probeert ook een klimaat van overleg tussen gevangenen en gevangenispersoneel te bewerkstelligen . Voor dit laatste wordt zoals de bedoeling is van dit artikel , in elke gevangenis een overlegorgaan opgericht .
Aangezien de controle van de rechten meestal moet gebeuren door een onafhankelijk orgaan voorziet de Wet hiervoor in een bijzonder klacht - en beroepsrecht voor gedetineerden bij een beklagcommissie die de Commissie van Toezicht ( elk bevoegd voor één of meerdere gevangenissen ) uit haar leden samenstelt . Beroep tegen beslissingen van de Commissie is mogelijk bij de nationale Beroepscommissie van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen .
Deze tegensprekelijke procedure wordt gekenmerkt door de bijzondere beginselen van behoorlijke rechtsgang rn respect voor de individuele situatie van elke gedetineerde , bijvoorbeeld recht op vlak van rechtsbijstand , levensbeschouwing , ongeletterdheid en taal .
Omdat financiële compensatie niet als opportuun werd gezien , zullen de gevangenen enkel recht hebben op een schadevergoeding in de vorm van compensatie in natura ( zoals extra bezoekuren of bijkomende activiteiten )
Op basis van een onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de gevangene wordt een individueel detentieplan opgesteld , om zowel de schade van de detentie zoveel mogelijk te beperken als de doelstellingen van de vrijheidsstraf beter te kunnen nastreven .
Het individueel detentieplan bevat een schets van het detentietraject en, indien van toepassing , van de activiteiten die gericht zijn op het herstel van de schade door de slachtoffers van het misdrijf . Ook mogelijke overplaatsingen , activiteiten , uitvoering van arbeid en het volgen van opleidingen door de gevangenen wordt dan opgenomen in een samenwerkingsprotocol dat de directeur van de gevangenis en de veroordeelde dienen te ondertekenen . Indien nodig volgt tijdens de duur van de vrijheidsstraf een aanpassing , onder meer in functie van de evaluatie van de gevangenen en van de beslissingen die zijn detentietraject kunnen beïnvloeden .
De artikelen 71 - 75 van de Basiswet beschrijven het recht op godsdienst en levensbeschouwing voor de gedetineerden . Iedere gevangene heeft het recht vrijuit zijn godsdienst of levensbeschouwing te beleven , met inachtneming van rechten van anderen . Hij heeft hiernaast ook recht op godsdienstige , geestelijke of morele bijstand van een aangestelde vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing . De aalmoezenier , bedienaren en moreel consulenten zijn aangesteld per KB .
De gedetineerden hebben het recht om met hen een gesprek aan te vragen dat vertrouwelijk is en met hen een briefwisseling te voeren die niet aan toezicht onderworpen is .
Het is uiteindelijk nog steeds jammer dat bepaalde voorstellen van prof. Dupont niet door de parlementaire stemming geraken ( o.a. principe van de penitentiaire maximumcapaciteit , het recht op een eigen cel en het recht op een normaal loon voor in de gevangenis gepresteerde arbeid ) maar het lijkt belangrijker dat een aantal fundamentele rechten en plichten voor gedetineerden wel zo snel mogelijk tot regel werden gemaakt en toegepast zullen worden .